Het grote veenconcept, over het landschap van de Weerribben

Weerribben, rietoogst

Gudsekop tocht Blokzijl-Akkrum 5-7 mei 2017

Nog een paar dagen en dan ga ik (Daniël) eindelijk weer eens zeilen met de Gudsekop. Nou ja; “zeilen”, ik verwacht ook voldoende gelegenheid te hebben om de behendigheid met een vaarboom te oefenen, of lekker ouderwets in een tuig het schip mee te helpen jagen. Al die activiteit is het meer dan waard want de route ligt min of meer vast en behelst toch één van de mooiste tochten die je met de Gudsekop kan varen: de tocht Blokzijl-Akkrum.

Nu is denk ik breed bekend dat de Weerribben, waar we het eerste stuk door varen, gevormd is door noeste turfgravers. En als we na de Driewegsluis, langs de Rottige Meenthe varen, is misschien wel bekend dat dit gebied ook door de turfgraverij gevormd is. De turf werd in deze gebieden met de “Gieterse” methode gewonnen. Turfbagger werd hierbij met een baggerbeugel onder de waterspiegel weggehaald en vervolgens op een legakker (een droog stuk grond) te drogen gelegd. Het tot turven gesneden gedroogde veen (baggerveen) werd tot begin 20ste eeuw (en nog wat later) veel gebruikt voor verwarming.

Waar het veen weggehaald is, liggen petgaten: smalle stroken water. Met genoeg tijd en een goede waterkwaliteit kunnen deze petgaten weer dichtgroeien met riet en waterplanten. Uiteindelijk ontstaat dan een drijfkragge: een drijvende laag van riet en plantenresten, waar je weer op kunt lopen en het gras op groeit. Als je springt, dan golft de grond onder je voeten.

Utrecht – Friesland (net als de Gudsekop)

De oorsprong van onze tocht ligt echter nog verder in het verleden: in een koude tijd, waarin warme (paapse) handels- en familierelaties tussen Friese families en Utrechts geld, de basis vormden voor een masterplan van onverwachte omvang.

Waar nu (nog) olie de spil is, waar de wereld om draait, was er ook in de 16de eeuw al een grote behoefte aan energie; voor verwarming (NB: kleine ijstijd), maar ook voor industrieën als bierbrouwerijen en steenovens. Omdat onvoldoende bos beschikbaar is om met hout in de energievraag te voldoen, wordt turf gebruikt. Dat turf hoeft dan (nog) niet met de dan nog onbekende Gieterse methode gewonnen te worden. Er liggen letterlijk bergen van dat spul te wachten om afgegraven te worden. Turf is namelijk gedroogd veen en als brandstof is vooral veenmosveen geschikt. Veenmossen (Sphagnum) zijn klein mosachtig plantjes, een sliertje groen eigenlijk, dat door de vorm van de blaadjes heel goed vocht kan vasthouden.

Weerribben, veenmos
Veenmos aan de rand van een ven in het Blauwe Bos bij Haulerwijk (Friesland)

Een aantal soorten veenmossen kunnen letterlijk metersdikke pakketten vormen, die hele landschappen bedekken. Dikke pakketten van dit (hoog-) veen hebben dan ook lang grote delen van ons land bedekt. Rond 1500 is het hoogveen in Vlaanderen en het westen van Brabant echter al geheel afgegraven en ook in Holland gaat het hard. Utrecht is aan de beurt, waar het veen bij Veenendaal op de schop gaat. Een tekort dreigt.

Het grote veenconcept

In het noorden van het land zijn begin 16de eeuw nog wel grote aaneengesloten veengebieden. Deze liggen wel ver van de belangrijke Hollandse “markt” af. Drie families1 met banden met Utrechtse veenontginners sluiten daarom in 1551 een pact. Samen zullen ze de noordelijke hoogvenen voor de turfwinning ontwikkelen en samen zullen ze ook zorgdragen voor de infrastructuur om de turf naar het westen van het land te krijgen. De Zuiderzee wordt hierbij vermeden (te gevaarlijk ) en in plaats daarvan wordt besloten voor een verbinding van Groningen, via Friesland, naar IJssel en Rijn. Dit idee/concept zal uiteindelijk bepalend zijn voor landschap, economie en maatschappij van Noord-Nederland in de eeuwen die daarop volgen.

De belangrijkste ontbrekende delen van de route naar de “markt” waren een verbinding tussen het Tjeukermeer en de Tjonger/ Kuinder en een verbinding tussen de Linde en Zwartsluis. De Pier Christiaansloot die rond 1564 gereed kwam voorzag in de eerste verbinding. De route liep verder over de Kuinder zeewaarts richting Kuinre en vervolgens de Linde op richting Ossenzijl.

Tjonger en Linde
De afwatering van Tjonger en Linde voor 1580. Bron: Rienks en Walthers, Binnendiken en Slieperdiken yn Fryslan, 1954

De verbinding naar Zwartsluis liet wat langer op zich wachten. Weliswaar had stadhouder Arenberg, vanaf Zwartsluis naar het noorden toe al een vaart laten graven (De Arembergergracht) , maar verdere goede verbindingen via de Wetering en de Kalenbergergracht kwamen pas later tot stand.

Niettemin de route die we komend weekend mogen varen, hebben we dus te danken aan een vraagstuk, dat ook nu nog zeer actueel is: “waar halen we onze energie vandaan”.

Andere turfvaarten

Ook andere kanalen danken hun bestaan direct aan de turfwinning, Als eerste natuurlijk de Heeresloot van Heerenveen naar Akkrum (1555). Zeker bij een stevige noordwestenwind kan het lastig zijn om het Tjeukermeer op te komen, als je van Blokzijl komt. Via de Tjonger naar Heerenveen, Engelenvaart (1841) en Heerensloot heb je dan nog een mogelijkheid om in Akkrum te komen. Met een noordwestenwind spant het er overigens om, of je dan niet later alsnog aan lager wal belandt.

De Hooivaart naar Gorredijk is ook zo’n oud kanaal. De bij Gorredijk daarop aansluitende “Opsterlandsche” Compganonsvaart is in de eeuwen daarna steeds verder verlengd tot deze uiteindelijk verbinding maakte met de Drentse Hoofdvaart in de omgeving van Smilde. Als Gudsekopper zal je echter niet snel gebruik maken van deze kanalen. Dat kan alleen als je echt de tijd hebt, bijvoorbeeld tijdens een zomertocht.

Voor onze tocht van Blokzijl kan ik natuurlijk niet vergeten ook de Driewegsluis en de Helomavaart te benoemen. Ook de Helomavaart is een echte turfvaart. De Helomavaart vormt een verbinding tussen Tjonger en Linde en is gegraven in de 18de eeuw om de turf, die toen nog in het gebied tussen Linde en Tjonger aanwezig was, te kunnen afgraven. De Helomavaart kwam gereed in 1775. De opdrachtgever Nicolaas van Heloma, maakt dit niet meer mee. Zijn roeibootje sloeg op 24 oktober 1774 om op zijn eigen vaart en hij verdronk.

Weerribben, turfvaart

De Driewegsluis

De Driewegsluis is het kleine oude sluisje, dat naast de nieuwe sluis ligt, die de verbinding vormt tussen het Friese water en het Overijsselse water. Op weg naar het noorden vanuit Blokzijl kan je er voor kiezen om in plaats van gebruik te maken van de nieuwe sluis ook via de oude sluis te gaan (met zelfbediening).

De Driewegsluis dateert van 1927. Tot dan stroomde het water van de Linde bij Kuinre de zee in. Een keersluis bij Kuinre voorkwam dat bij hoge waterstanden op de Zuiderzee het achterland overstroomde, maar voor het overige was de afwatering van de Linde afhankelijk van het beetje getij, dat de Zuiderzee kende. Dat begon gedurende de 19de eeuw steeds meer te knellen. Door de afgraving van hooggelegen venen in het stroomgebied van de Linde, voerde deze steeds onregelmatiger af; de lage gronden zakten verder (ook veen immers) en de zee steeg gestaag. Er kwam steeds vaker en langer wateroverlast voor.

Om aan deze ernstige wateroverlast een eind te maken is het besluit genomen de Linde in het vervolg te laten afvoeren via de Helomavaart naar de rest van Friesland. Op de plek waar de Helomavaart en Linde samenkwamen werd een nieuwe sluis gebouwd. Deze sluis had drie paar deuren. Voor het het bovenpand van de Linde, voor het benedenpand van de Linde en een paar voor de Helomavaart. Het paar deuren voor het bovenpand lijkt nu wat raar. Het bovenstroomse deel van de Linde staat nu immers in open verbinding met de Helomavaart. Eerder was echter op de plek van de huidige open verbinding naar het bovenstroomse deel van de Linde een schuifstuw (Stoneyschuif), waarmee desgewenst de afvoer van de Linde dichtgezet kon worden. Voor de scheepvaart en waarschijnlijk ook anders om sterke stroming te omzeilen was dat extra paar deuren dus bedoeld.

Het benedenpand van de Linde heeft na de bouw van de Driewegsluis nog maar kort in verbinding met de zee gestaan. De aanleg van de Noordoostpolder – die sowieso een eind aan die verbinding zou maken – was in voorbereiding en voor Overijssel was het net zo makkelijk om het benedenpand te laten afwateren via de Kalenbergergracht richting het in 1919 en in 1929 uitgebreide gemaal Stroïnk (tussen Blokzijl en Vollenhove). En zo kwam dus een einde aan de Linde als een rivier die vrij en ongestoord naar zee mocht stromen.

Mocht je echter eens in de gelegenheid zijn: een vaartocht over de Linde naar Kuinre en dan – na een klein sluisje aldaar – verder over de Tjonger, door de Schoterzijl, langs Langelille naar het begin van de Pier Christiaan Sloot is zeker de moeite waard!!!

Tekst: Daniël van Buren
Foto’s: Bertus Steensma

Weerribben, bomend vanaf Nederland

1 Bron: W. Vischer, Verveningen en Verveners in Friesland, 2015; het gaat om de families Dekema, Burmania en Arenberg. De naam Dekema is misschien bekend van de charmante Stins Dekemastate in Jelsum ten noorden van Leeuwarden. De naam Burmania siert nog steeds het stadhuis in Leeuwarden en ook een vaart ten noorden van Drachten (mooie ligplek!) draagt deze naam. Arenberg is misschien wat onbekender. Jan de Ligne/Arenberg was stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel. Hij kwam om bij de lag van Heilgerlee, die het begin markeerde van de 80-jarige oorlog.